DEEL 4:
PAPENDRECHT DORP AAN DE RIVIER ANNO 1105

Door H.W.G. van Blokland-Visser

PAPENDRECHT DORP AAN DE RIVIER DE MERWEDE ANNO 1105

In 1105 was het de eerste keer dat Papendrecht als dorp aan de Merwede werd genoemd in een officieel document bij name van HUGO VAN PAPENDRECHT, pastoor te Papendrecht, deze was als getuige in augustus 1105 aanwezig bij een kerkelijk vergadering, bijeengeroepen door Burchard bisschop van Utrecht.
Dit hield in dat Papendrecht als dorp al langer bestond en een eigen kerk met een pastoor had en het een dorp was met een aardig aantal inwoners.
Rond 1081 kwamen de landerijen rondom Papendrecht in het bezit van het toen nieuw gestichte kapittel van Sint Marie te Utrecht.
Papendrecht had een veer over de Merwede naar Dordrecht en het lag aan een belangrijke handels en post route via Oud Alblas naar o.a. Utrecht, Gouda en via Dordrecht naar het zuiden.
Het veer lag oorspronkelijk tegenover Heer Daniel's Ambacht, een dorp dat in bezit was van de Heren van de Merwede (het dorp werd in 1307 een deel van Dordrecht en bestond uit de Riedijk, de Blijenhoek en het gebied rond de Nieuw kerk), genoemd naar Heer Daniel van de Merwede.
Het veer in Papendrecht was vanaf 1081 in bezit was van het kapittel van Sint Marie te Utrecht en op 15 mei 1251 kreeg ridder Willem van Brederode de halve tiende van Papendrecht in erfpacht van het kapittel van Sint Marie.

Uitleg naam Papendrecht.
PAPEN zo werden de geestelijken in de middeleeuwen genoemd, deze geestelijken van het kapittel van Sint Marie te Utrecht gesticht in 1081 waren eigenaar van het belangrijke veer in Papendrecht .
DRECHT een oud Frankisch woord voor een doorwaadbare plaats of veer in een rivier.

Het officiële stuk ook een charter genoemd uit 1105 waarin Papendrecht voor het eerst genoemd wordt is bewaard gebleven en wordt bewaard in Het Utrechts Archief (archief van het Kapittel van St. Jan inv.nr 321)
Het stuk is in het oud Latijn geschreven, wat toen de gangbare schrijftaal was voor geschriften in heel Europa. De vertaling uit het Latijn naar het Nederlands werd gedaan door Drs L.B. Schelhaas uit Kampen.

Het charter wordt in veel boeken en verhalen in deze streek aangehaald vaak met verschillende uitleg en de namen van de genoemde personen en plaatsen worden vaak anders geschreven.

In 1105 is Burchard bisschop van Utrecht. Deze beslist tijdens een kerkelijke vergadering over een onenigheid tussen de parochiekerken van Sliedrecht en Houweningen. Beide dorpen lagen in de Groote Waard en zijn verdwenen na 1421 met de St. Elizabethsvloed.

HET CHARTER UIT 1105 

DE PAROCHIES HOUWENINGEN EN SLIEDRECHT
De parochie Houweningen lag in de Grote Waard aan de Merwede tegenover Hardinxveld in de Alblasserwaard.
De parochie Sliedrecht lag in de Grote waard aan de Merwede tegenover Over Sliedrecht (het huidige Sliedrecht in de Alblasserwaard) Beide genoemde dorpen verdwenen na de overstroming in 1421, de Sint Elizabeth vloed.
De Grote Waard liep van Dordrecht tot Woudrichem naar Heusden en Geertruidenberg en besloeg een oppervlakte van 50.000 morgen /42.500 hectaren /grote gebieden waren in bezit van het bisdom van Utrecht o.a. van het kapittel van Sint Pieter maar bestuurlijk lag het gebied in handen van de graven van Holland.
Na de Sint Elizabeth vloed in 1421 verdwenen er veel dorpen in de Grote waard een groot gebied ging verloren wat nu de Biesbos is geworden.
Dwars door de Grote Waard stroomde enkele grote en kleine rivieren, de Maas, de Alm, de Eem, de Dubbel, de Werken en de Graaf.
Met de ontginning van Grote Waard werd rond 1080 al begonnen en de eerste dorpen lagen allen op de hoge oeverwallen langs de Merwede /de Alm/ de Eem / de Dubbel en de Werken
Enkele van de verdwenen dorpen
Riede, Houweningen, Sliedrecht, Almsvoet, Herradeskerke, Dubbelmonde (deze 6 dorpen worden in het charter van 1105 genoemd)
Eemkerk, Almmonde, Aertswaard, Wolbrandskerk, Werkenmunde, Cruyskerke, Annekerke, Moerkerke, Poelwijk.

In 1105 had de bevolking van Houweningen een bezwaar aangetekend bij de bisschop van Utrecht. Zij beweerde dat hun kerk een zelfstandige kerk was en had daar een brief over, getekend en gegeven door de vorige bisschop Coenraad van Schwaben (1076-1099).
Deze akte werd als niet rechtsgeldig gehouden en de huidige bisschop Burchard ( 1099-1114) besloot dat de kerk van Houweningen wel degelijk een dochterkerk was van Sliedrecht.
Bij het toenemen van de bevolking in een parochie (kerkdorp) bouwde men vaak een aparte kapel (meestal gesticht door de landeigenaar) die de parochiekerk (moederkerk) liet bedienen door een kapelaan.
Uit een dergelijk kapel kreeg men inkomsten zoals de tiende, de doop, het begraafgeld en het opdragen van de mis.
Na verloop van tijd wilde ieder dorp zijn eigen kerk en pastoor hebben en de eigen inkomsten behouden, maar de moederkerk verleende daar liever geen medewerking aan want dan gingen de inkomsten van de kapel verloren.

ONVREDE TUSSEN DE PAROCHIES ALBLASSERDAM EN OUD ALBLAS
Een dergelijke onvrede met de gang van zaken in een parochie deed zich voor in Alblasserdam die als parochie (dochterkerk) onder de parochie (moederkerk) van Oud Alblas behoorde .
papendr03_vinckepolre.jpg (79176 bytes) (afb. 4 - de Vinkepolder (Vinckepolre))
In 1572 doen zich weer problemen voor met de parochianen te Alblasserdam, en wel met de boeren uit de Vinkenpolder, deze behoorde kerkelijk onder Oud Alblas, maar wilde ondanks vermaningen niet naar de kerk in Oud Alblas, maar gingen naar de kerk aan de dijk in Alblasserdam.
Het gevolg was dat op 11 februari 1572 de schout en schepenen en ingezetenen van Oud Alblas een brief schreven naar de proost van het kapittel St.Marie te Utrecht, waar men kerkelijk onder viel en schreven hem over de slechte toestand van hun kerk:
Derhalve bidden zij de proost en de kanunniken van St. Maria kerk dat zij de pastoor van Alblasserdam door brieven wil sterken en in staat stellen de halsstarrige boeren van de Vinkenpolder te dwingen van rechtswege naar de kerk te Oud Alblas te gaan en daar de parochie lasten te betalen.
De pastoor van Alblasserdam wordt verboden om enig kerkelijk gezag te laten gelden naar de boeren in de Vinkenpolder en hun de sacramenten te bedienen.
Temeer daar het pastoorshuis te Oud Alblas bijna vervallen is en dat de pastoor met moeite geld ophaalde, geen of weinig inkomsten heeft en voor het feest van Sint Maarten (11 november) geen geld had.
Het feest van Sint Maarten was een volksfeest en op 11 november werd de sterfdag gevierd van Sint Maarten / Martinus geboren in 336 en stichter van het eerste klooster in het westen van Europa.
Hij wordt afgebeeld als soldaat op een wit paard en hij was de heilige van de armen, omdat Sint Maarten zijn mantel door de helft sneed en deelde met een arme bedelaar.
De kinderen liepen in de dorpen in optocht met lichtjes in een uitgeholde biet en er werd een groot vuur aangestoken, de kerk deelde eten, geld en andere goederen uit aan de armen en zieken. (In 1523 telde de Vinkenpolder 11 hoeven)

DE BISSCHOPPEN VAN UTRECHT en DE GRAVEN VAN HOLLAND
Het was een roerige tijd rond 1105. Al 100 jaar waren de bisschoppen van Utrecht en de graven van Holland in oorlog met elkaar en betwistte elkaar het land rondom Dordrecht.
Graaf Dirk IV, in oorlog met de bisschop van Utrecht, sneuvelde in 1049 bij Thuredrecht. (Dordrecht wordt hier voor de eerste keer genoemd).
Zijn opvolger graaf Floris I wordt vermoord in 1061. Om van het geruzie af te zijn besloot de Duitse keizer Hendrik IV dat al het land in de regio van Dordrecht in het bezit van de bisschop van Utrecht kwam.
Dat kon de graaf van Holland niet op zich laten zitten en trok met een leger richting Dordrecht en heroverde het land op de bisschop van Utrecht en vormde het graafschap Holland, bestaande uit West Friesland, Kennemerland, Rijnland en Neder Maasland
(land aan de mond van de Maas en Merwede tussen Heusden en Dordrecht ook Holland genoemd).
Het was een voortdurende strijd om de macht in Europa tussen de kerkelijke en wereldlijke macht. De Duitse keizer Hendrik IV (1050-1106) lag overhoop met de paus Gregorius VII en bepaalde zelf wel welke bisschoppen er kwamen in zijn rijk.
Vaak waren dat zoons uit bevriende adellijke families. De keizer werd in de ban gedaan door de paus en werd afgezet als keizer in december 1105 en verbannen naar Luik waar hij overleed in 1106.
In 1096 werd er door de paus opgeroepen tot de 1e kruistocht. Godfried van Bouillon uit Belgie trok met zijn ridders en voetvolk naar het heilige land Israel om Jeruzalem te bevrijden van de Mohammedanen.
De bisschoppen van Utrecht kwamen vaak uit hoge adellijke kringen en deden rond 1105 meer aan politiek en uitbreiding van rijkdom en macht of waren in oorlog verwikkeld dan dat zij in een misgewaad liepen en aandacht hadden voor de kerk.
papendr04_bisschop.jpg (46296 bytes) (afb. 4 - de bisschop van Utrecht op het Herengestoelte (in Stallo))

UTRECHT
Utrecht was toen de enige stad met kennis en cultuur, met de kerk als centrum. Hier werd het hof van de bisschop gebouwd, een burcht om zich veilig te voelen voor de vele aanvallen met een grote muur en gracht eromheen. Hier kwam ook het paleis van de bisschop, een kerk, huizen voor zijn lijfwachten en zijn dienstverleners, zoals de hofmeester, de drost en bedienden. Ook had de bisschop zijn eigen leger .
Een van de bisschoppen die genoemd worden in het charter uit 1105 was Coenraad van Schwaben uit Duitsland (1076-1099). Deze werd buiten de paus om benoemd door keizer Hendrik IV.
Deze bisschop liet in 1081 de kapittelkerk van Sint Marie bouwen in Utrecht en ondertekende de genoemde brief die de mensen uit de parochie Houweningen hadden om te bewijzen dat zij een zelfstandige kerk waren.
Hij kreeg van keizer Hendrik IV grote gebieden in het vijandige Friesland. Daar werd in 1099 Coenraad vermoord door een Fries. Hij werd opgevolgd door bisschop Burchard ( 1099-1114) deze moest bemiddelen tussen de parochies Houweningen en Sliedrecht.
In 1105 stonden in Utrecht vijf kapittelkerken die een kruis vormden. De domkerk stond in het midden.
1e Domkerk in 1023 gewijd aan Sint Maarten de schutspatroon van Utrecht.
2e Oud Munsterkerk gewijd aan Sint Salvator.
3e Sint Jan ingewijd in 1040 door bisschop Bernulf. (1027-1054)
4e Sint Pieter ingewijd in 1043 door bisschop Bernulf.
5e Sint Marie ingewijd in 1081 door bisschop Coenraad.

KAPITTELKERKEN EN KERKELIJKE VERGADERINGEN
Er waren meerdere kapittelkerken in 1105 die buiten Utrecht lagen o.a. in Oldenzaal, Tiel, Zutphen en Deventer. Deze bezaten grote landerijen en hadden ook politieke macht. Zoveel zelfs dat men vanuit de adellijke families probeerde hun priester/zoon naar voren te schuiven om lid te worden van het kapittel.
Het kapittel werd bestuurd door een bestuurscollege, met een voorzitter: proost of deken genoemd en kanunniken. In de kapittelzaal werden de vergaderingen gehouden en zaken besproken die in hun gebieden voorkwamen. Zoals problemen tussen parochies, over de aanstelling van een priester, het aankopen of verkopen van landerijen en de opbrengsten van de tienden.
Bij kerkelijke vergaderingen (indictie) werden de proosten van de kapittels en hun gevolg bijeen geroepen door de bisschop van Utrecht. Zij kwamen bijeen in de Domkerk in Utrecht, waar zij in volgorde van ouderdom van het kapittel plaatsnamen in het Heren gestoelte. (in stallo)
In 1105 werd de 13e kerkelijke vergadering in Utrecht bijeengeroepen door bisschop Burchard. Dat kan ergens in augustus zijn geweest. Er waren 47 personen aanwezig bij de vergadering om diverse problemen te bespreken o.a. uit de regio Dordrecht met de kwestie tussen de parochies van Houweningen en Sliedrecht in de Grote Waard bij Dordrecht.
Er is ook een akte bekend van deze zelfde 13e kerkelijke vergadering aangaande zaken in het gebied van Zutphen.
De betrokken pastoor uit Sliedrecht wordt niet genoemd. Waarom pastoor Hugo van Papendrecht en de andere pastoors uit deze regio aanwezig waren is niet te achterhalen. Het kan zijn omdat zij uit de naastgelegen dorpen kwamen of dat zij waren aangesteld door de landeigenaar van dat gebied o.a. de familie Botte.
(vaak was de pastoor van een grotere parochie een zoon van de landeigenaar).

CHARTERS, OORKONDEN, BRIEVEN, KRONIEKEN EN BOEKEN anno 1105
Charters, oorkonden, brieven, kronieken en boeken werden in die tijd geschreven door de geestelijken en klerken. Dat werd vaak gedaan in de kloosters.
De zoons van adellijke en vooraanstaande families gingen al jong, met 5 jaar naar de kloosterschool om er te leren schrijven, lezen en liederen te zingen. Na hun 8e jaar werd begonnen met het leren van o.a. Latijn en later werden zij soms priester, monnik of klerk.
Latijn was de spreek en schrijf taal in heel Europa in kerk en bestuur
De klerk/ kopiist kon pas aan het schrijven van het charter beginnen als hij alle gegevens had. Waren die niet bekend liet hij de ruimte vrij. Dit werd het naast de 1e optekeningen gelegd en de teksten vergeleken waren er woorden verkeerd, werden teksten vergeten of regels overgeslagen?
De corrector verbeterde deze fouten. Er werden twee afschriften gemaakt: een afschrift werd gehouden, het andere afschrift ging naar de belanghebbende.

Het document werd voorzien van een officieel lakzegel met het wapen van de betreffende bisschop of graaf v Holland e.d.
Er werd vaak geschreven bij slecht licht van kaarsen. Het was zwaar en inspannend werk, vandaar ook (monniken werk) fouten waren niet zomaar te herstellen en papier was niet rijkelijk voorhanden en duur. De houding waarin geschreven werd was ook verre van ideaal.

PERKAMENT
De meeste geschriften uit de middeleeuwen zijn geschreven op perkament. Dat gemaakt werd door een vakman perkamentmaker.
Voor het perkament werden huiden gebruikt van schapen, geiten of kalveren. Deze werden geweekt in lime en in water geprepareerd en gespannen op rekken.
Daarna werden de vellen perkament in bladen gesneden van de juiste afmeting die nodig was.
De monnik/klerk bracht een bladspiegel aan bij de randen van de bladen. Daarna worden op gelijke afstand van elkaar gaatjes met een puntige priem in het perkament geprikt.
Daartussen wordt met een puntig voorwerp zonder inkt horizontale lijnen getrokken met een lat.
Dat was nodig om mooie rechte lijnen voor de regels te krijgen. Daarna werd er verticaal ook een lijn getrokken zodat de tekst binnen deze lijn bleef.
Nadat de monnik/klerk de lijnen had getrokken kon hij als schrijver/kopiist aan het werk gaan.
Iedere klerk had zijn eigen schrijfstoel. Daar hing een inkthoorn aan met inkt en een mes om de pennen de ganzenveer (de vliegveren) die als pen werd gebruikt bij te scherpen.
Het schrijven gebeurde met een veer die regelmatig werd bijgesneden om de pen scherp te houden. Bij gemaakte fouten werd met een scherp mes of puinsteentje de inkt weg gehaald en opnieuw ingevuld.
papendr05_veer.jpg (54378 bytes) (afb. 5 - de monnik scherpt zijn pen)

De INKT werd gekookt uit galnoten en gemengd met Arabisch gum en ijzer zout (ferrous sulphate).
De inkt was kleurloos maar werd zwart met aanraking van de lucht.

De monnik/ Illuminator schreef de titels en hoofdletters in het rood als de tekst al geschreven was. Het rood en andere kleuren werden uit planten vervaardigd.
In heel Europa werd het Latijn gebruikt door geestelijken, wetenschappers en bestuurders , men gebruikte hetzelfde lettertypen. Voordeel hiervan was dat men overal kon gaan studeren. Er was veel uitwisseling tussen de kloosters onderling en zonen uit de hogere kringen.
Het volk hield zich niet bezig met lezen en schrijven. Men had daar geen tijd en de middelen voor en werd als ongepast beschouwd .

DE FAMILIE BOTTE, BOTTER, BOT, BUT, BOTH V/D EEM.

PASTOOR HUGO VAN PAPENDRECHT EN ZIJN PAROCHIANEN

Pastoor Hugo van Papendrecht trok in augustus 1105 zijn beste pij aan en vertrok voor de verre tocht vanuit Papendrecht naar Utrecht.
papendr09_hugo.jpg (17675 bytes) (afb. 9 - uitsnede van de oorkonde 1105 van HUGO VAN PAPENDRECHT)
Beste wegen waren er niet en men ging meestal over water naar de plaats van bestemming. Hij ging daar deelnemen aan de 13e kerkelijke vergadering, bijeengeroepen door Burchard bisschop van Utrecht.
Er waren nog andere pastoors uit deze regio aanwezig, die te maken hadden met zaken die in deze regio speelden of waren afgevaardigd door de landheer.
In ieder geval zullen het pastoors geweest zijn die enige kennis hadden van zaken die zich voordeden in deze regio.
Hugo kan een zoon geweest zijn van een adellijke of vooraanstaande familie.
De naam Hugo wordt gebruikt in de familie Botte, Bot en bij de adellijke familie van Voorne. Het was in die kringen gebruikelijk om de 3e zoon naar de kloosterschool of naar het klooster te laten gaan. Hiervoor moest door de familie veel geld worden betaald.
De oudste zoon volgde de vader op, de tweede zoon ging naar het hof en werd ridder, de derde zoon ging naar het klooster. Zo kon men via een zoon als priester ook invloed uitoefenen in de kerkelijke wereld, zeker als de zoon kanunnik werd.
Op een kloosterschool leerde hij het Latijn, lezen, schrijven, de misgebruiken, misgebeden, de mis opdragen en uit het evangelie voorlezen.
Een priester werd gewijd door de bisschop van Utrecht.
De pastoor hield in de parochie zijn preken in de volkstaal, in 1105 was dat het oud Fries, met Frankische invloeden.
Het werd gesproken langs de kust van Denemarken tot in Noord Frankrijk en was verwant aan het AngelSaksisch, wat in Noord Duitsland en Engeland werd gesproken.
Zo kon men elkaar van Noord -Europa tot diep in Vlaanderen verstaan. In de loop der eeuwen veranderden de talen elk voor zich.

De oudste regels die bewaard zijn gebleven in het oud Fries/Nederlands, werden rond 1100 geschreven door een Vlaamse monnik/klerk, die in een klooster in Engeland verbleef.
Deze schreef in het klad op een stukje perkament om zijn pen te proberen:

  HEBBAN OLLA VOGALA NESTA BAGUNNAN - BINASE HIC EN THU
  (HEBBEN ALLE VOGELS NESTEN BEGONNEN - BEHALVE IK EN JIJ )
  WAT UNBIDAN WE NU
  (WAT WACHTEN WE NU)
Op zich wijken de woorden niet ver van elkaar af, en het Nederlands begint zichtbaar te worden.
papendr10_pastoor_hugo.jpg (119913 bytes) (afb. 10 - Pastoor Hugo aan het werk/een tekening uit de 11e eeuw)

PAS OP VOOR HET PAPEWIJF
Hoewel paus GregoriusVII in 1084 had besloten tot het celibaat (het ongetrouwd blijven) van bisschoppen en priesters en paus Gregorius VIII het celibaat bij kerkelijke wet vast legde, in 1123 stoorde men er zich in het geheel niet aan ondanks de zware dreigementen van de paus.
Het zou nog een paar eeuwen duren eer dat het celibaat voor roomse geestelijken was ingevoerd (De kerkelijke wet voor het celibaat werd bij de concilies van 1545 en 1563 herhaald.)
Men kan dus aannemen dat in 1105 pastoor Hugo van Papendrecht getrouwd was. Een ongetrouwde pastoor of kapelaan werd in die tijd met argwaan bekeken door de bewoners op het platte land en een gevreesd figuur was in die tijd dan ook de vrouw van de pastoor in het dorp.
(Het kroniek van Reinaut uit die tijd laat weten: Pas op voor het PAPEWIJF).
Pastoor Hugo zal met zijn vrouw en kinderen wel in de buurt van de kerk hebben gewoond. Daar op de hoogste plaats langs de rivier de Merwede (waar nu de kerk van Papendrecht nog staat) moest hij zijn eigen groente verbouwen en zijn vee houden als aanvulling op zijn inkomen, dat vaak net genoeg om niet van honger om te komen.
papendr11_dorp.jpg (112366 bytes) (afb. 11 - een dorp uit de 12e eeuw)

EERSTE PAROCHIE KERK
Het eerste kerkje was vaak gesticht door de landeigenaar, ontginner die buiten het gezag van de bisschop van Utrecht viel.
De landeigenaar stelde zelf zijn pastoor aan en betaalde deze. Later werden deze kerkjes vaak geschonken aan een kapittelkerk, een klooster of aan de bisschop. Misschien was het een Friese landeigenaar die het wel zag zitten te investeren in het ontginnen van land langs de rivier de Merwede (de naam Matena een deel van Papendrecht wijst naar een Friese herkomst).
Het kerkje was een simpel rechthoekig zaaltje van houten wanden, het hout dichtgesmeerd met pek tegen de kou en waterdicht gemaakt met een houten overkapping, gedekt met dakpannen van vierkante plankjes of met riet.
De deur zat in de noord of zuid gevel. Om de kerk heen stond een omheining of muur met daarbij het kerkhof. In de kerk stonden wat banken, een altaar en wat brandende kaarsen.
In de week zat Hugo er met dorpsjongelui die het Onze Vader moesten leren en het Ave Maria en oefenden om te zingen bij de mis.

Binnen de omheining van de kerk werd ook rechtgesproken door de landheer. De pastoor die door de landheer was aangesteld, moest hem daarbij assisteren.
Ook was Pastoor Hugo verantwoordelijk voor het ophalen van de tienden (belasting) voor de landheer of het bisdom van Utrecht en dat de bevolking de boel niet oplichtte door te weinig af te staan en dat de doop en begrafenis gelden werden betaald.
Misschien was pastoor Hugo wel een pastoor die zijn plicht deed, die trachtte de dorpelingen de betekenis van de doop uit te leggen, want het waren ook vaak volwassenen die gedoopt werden.
Zij moesten zich afwenden van de heidense gebruiken en de duivel en al wat duivels was. Pastoor Hugo moest dan de voorgeschreven vragen stellen en diegenen die gedoopt werd moest antwoorden :

FORSACHIS TU DIOBOLAE ? EC FORSACH DIOBOLAE
Verzaak jij de duivel? Ik verzaak de duivel

END ALLUM DIOBOL GELDAE ? END EC FORSACHO ALLUM DIOBOL GELDAE
En alle duivels gezellen? En ik verzaak alle duivels gezellen

END ALLUM DIOBOLES (W)UUERCUM ?
En alle duivels werken ?

END EC FORSACHO ALLUM DIOBOLES (W)UUERCUM END (W)UUORDUM
En ik verzaak alle duivels werken en woorden

THUNAR ENDE (W)UUODEN END SAXNOTE ENDE ALLUM THEM UNHOLDUM
Donar en Wodan en Saxenot en alle boze geesten

THE HIRA GENOTAS SINT
Die hun genoten zijn

GELOBIS TU IN GOT ALAME(G)HTIGAN FADAER ? EC GELOBO IN GOT
Gelooft gij in God almachtige Vader ? Ik geloof in God

ALAMEHTIGAN FADAER
Almachtige Vader

GELOBIS TU IN CRIST GODES SUNO ? EC GELOBO IN CRIST GOTES SUNO
Gelooft gij in Christus Gods Zoon ? Ik geloof in Christus Gods Zoon

GELOBIS TU IN HALOGAN GAST ? EC GELOBO IN HALOGAN GAST
Gelooft gij in Heilige Geest ? Ik geloof in Heilige Geest

Elke dag las hij de mis en hield er een preek over verdraagzaamheid en naastenliefde. Hij hielp de armen en zieken en gaf troost bij de stervenden.
Maar er waren ook klachten over de pastoors in de dorpen. Dat zij niet handelden naar het geloof dat zij preekten. Of in een rijke parochie liet de priester zijn werk doen door een kapelaan of een hulppastoor.
In verhalen van de kerkelijke rechtbank lezen we over pastoors die hun vee lieten grazen op het kerkhof, hooi opsloegen in de kerk en te lui waren om de kerkdeuren te sluiten s'avonds of extra missen opdroegen om meer inkomsten te krijgen.
De bevolking bleef na de bekering tot het christendom behoefte houden aan contact met de hogere macht, zoals zij dat gewend waren bij het geloof in Wodan.
In pastoor Hugo zagen zij de tussenpersoon naar de hoger macht. Daarbij hadden zij ontzag voor de pastoor, want die beheerste het Latijn, de taal van God, van het opperwezen dachten zij.
Ook verwachtte zij dat de pastoor voorging in gebed voor het brengen van een goede oogst en als hij tijd had mee hielp met de oogst.

OUDE SPREUKEN
Bij het eerste ploegen in het voorjaar bakte de boerin een speciale koek. Deze werd begraven in de hoek van de om te ploegen akker en men sprak:

AARDE AARDE AARDE O! ,,AARDE ONZE MOEDER,,
MOGE ,,VADER HEMEL,, U SCHENKEN
WASSENDE AKKERS OPWAARTS GROEIEND

Pastoor Hugo leerde de boeren in plaats van VADER HEMEL (Wodan) ,,Eeuwige Heer,, te zeggen In plaats van MOEDER AARDE (Freya), moeder Maria te zeggen.
Als bidden en wijwater niet hielpen bij ziekte ging men uit het dorp in de nacht toch naar oude bezweerders in de buurt of probeerde met oude spreuken en tovermiddelen de ziekte te genezen .
Pastoor Hugo, die wel wist wat er zich zoal afspeelden in zijn parochie, vroeg er bij de biecht naar:
Heb je nog gelofte gedaan bij heilige bronnen of bomen of naar tovenaars geweest ?
Als de boer alles opbiechtte kreeg hij een dag vasten opgelegd.

PAROCHIANEN VAN PAPENDRECHT
De eerste bewoners van Papendrecht leefden in 1105 van een gemengd boeren bedrijf met wat akkerbouw en veeteelt:
Koeien, varkens, geiten en schapen. Verder werd er gevist op zalm en steur in de Merwede en paling werd gevangen in het veenwater.
In het najaar was werd met primitieve kooien wilde eenden gelokt en gevangen en men hield zich bezig met het kappen van griendhout en het snijden van riet.
De boerderijen waren rechthoekig van vorm en gemaakt van hout en vlechtwerk, dicht gesmeerd met klei en afgedekt met een hoog dak, gedekt met riet.
De eerste boerderijen stonden op de hoogste gronden langs de rivier of op woonheuvels opgehoogde terpen hier wurven werden genoemd.
Het hout wat hiervoor gebruikt werd kwam van de els, de es en de wilg. Het eikenhout werd alleen bij uitzondering gebruikt voor de zware palen in het huis. Rondom de boerderij stond een omheining van gevlochten wilgen, op het erf de hofhond een paar katten, de waterton, een mestvaalt en een opslag voor hooi.
papendr12_boerderij.jpg (83486 bytes) (afb. 12 - een boerderij uit de 11e eeuw)

DAGELIJKS LEVEN
Het dagelijkse leven speelde zich af in een enkele ruimte, het licht en lucht kwamen uit het rookgat in het midden van het dak.
Daaronder bevond zich in het midden van de vloer de vuurplaats, waarin de kookpot stond.
Er stonden een paar banken waarop gezeten en geslapen werd en een kist waarin de kleren of anderen spullen werden opgeslagen.
De boerin had haar werk in het huis. Hier werd gesponnen en stond er een weefgetouw.
De kleren werden zelf gemaakt, er werd koren gemalen voor het brood, bier gebrouwen en het eten klaargemaakt, dat bijelkaar werd gekookt in de kookpot op hout of turfvuur.
Tweemaal per dag, in de morgen en in de avond werd er gegeten uit houten kommen met een lepel en een mes. Het brood werd gesneden op een houten plank.
Het eten bestond uit roggebrood, pap, verse of gedroogde vis, vlees en eieren, aangevuld met gevangen vogels, wortelen, prei, kool, bonen en erwten. Alles werd zelf verbouwd en kwam van eigen erf.
Bij opgravingen werden de vuurplaats en afdrukken van palen van zo'n boerderij teruggevonden en in de afvalput op het erf bevatte vaak nog botresten van het eten en van uit bot gemaakte lepels, kammen, fluitjes, naalden, een spintol en weefgewichtjes.

De boerin speelde in dit alles een grote rol. De vrouw werd gewaardeerd naar wat ze deed op de boerderij.
Trouwen hield toen nog niet veel in, met een paar getuigen erbij gaven de man en de vrouw elkaar een muntstuk en spraken spreuk :

,,IK SCHEIDE NIET VAN U TENZIJ GOD OF DE DOOD ONS SCHEIDEN,,

Erg lekker zal het in huis niet geroken hebben, want aan wassen dacht men niet en zeep was veel te duur.
Er werd gewerkt van zonsopgang tot zonsondergang, alles met de hand en met primitief houten gereedschap, want ijzer was kostbaar. In de zomer werd er s'middags een enkel uur gerust.
De bevolking woonden op roep afstand van de naaste buur. Dit was veiliger in geval van de vele plunder en oorlogstochten die in die tijd veel voorkwamen.
Er was vaak oorlog tussen de graaf van Holland met de bisschop van Utrecht of tussen landeigenaren onderling.
Ook in geval van overstroming moest men elkaar kunnen horen en helpen .

Het leven in het dorp werd bepaald door de seizoenen met onderbreking van de kerkelijke feesten en de naamdag van de dorpsheilige (kerkheilige) of bij het binnen halen van de oogst. De mensen kwamen weinig buiten hun dorp, de wegen waren slecht en men vervoerde de handel op karren met 2 wielen met ervoor een os gespannen.
Ander vervoer ging zoveel mogelijk over het water.
Voor de handel moest men naar de markt in Dordrecht. Deze stad had het stapelrecht van veel goederen. Wat inhield dat in de regio iedereen zijn handel alleen in Dordrecht te koop mocht aanbieden, zoals wol, eieren en kippen en later boter en kaas.
Op de markt werd wat gereedschap gekocht, zout om te pekelen en men wisselden de laatste nieuwtjes uit.
papendr13_herberg.jpg (25091 bytes) (afb. 13 - een reizende koopman komt bij de herberg)

DE DORPSBEWONERS
De komst van een vreemdeling uit een ander dorp of een rondtrekkende koopman of ketellapper die gereedschap kwam verkopen of repareren was een hele gebeurtenis.
Er werd nog dagen gesproken over de laatste nieuwtjes uit andere dorpen.
Men leefde vaak op de rand van de dood en men werd meestal niet ouder dan ca. 50 jaar.
Het land leverde de boeren ondanks al het ploeteren maar weinig op en van wat hij overhield moest hij ook nog de tienden betalen aan de kerk of de landeigenaar.
Er hoefde maar iets te gebeuren, een mislukte oogst, ziekte onder de familie of het vee, een overstroming van het land en men had weer zoals dat genoemd werd een hongerjaar.
In de kronieken uit die tijd tellen we 60 hongerjaren tussen 970 en 1100 .

Er liep veel dom en onnozel volk rond in het dorp, veroorzaakt door veel inteelt, het trouwen van families onderling.
De kerk had hier sterk bezwaren tegen en pastoor Hugo had de opdracht om het onderlinge trouwen te verhinderen. Het was bijna niet mogelijk hier iets tegen te doen.
Het isolement van de dorpen was groot en zeker op een eiland zoals de Alblasserwaard.
Het onder elkaar trouwen in de familie zou standhouden tot ver in de 19e eeuw

RUZIE IN HET DORP
Er was veel onmin in het dorp, waarbij pastoor Hugo moest bemiddelen. Er werden straffen uitgedeeld door de schout die hier namens de landeigenaar rechtszittingen hield.
Het ging dan over dorpsbewoners o.a. die zich misdroegen tijdens de mis, of dronken in de kerk zaten. Er waren veel kwaadsprekerijen en scheldpartijen van vrouwen. Buren ruzies, families onderling en klachten over elkaar enkele voorbeelden zijn opgetekend:
Iemand die zich ziek hield in de oogsttijd,
bij een overstroming,
bij het dichten van de dijk.
Iemand die een heg had omgekapt bij de buren.
Iemand die een bijen nest had gevonden en zelf had gehouden.
een grenssteen op het erf verplaatst voor meer grondbezit.

HET WAS SLECHT GESTELD MET DE JEUGD IN DE 13e EEUW
Hoe slecht het met de jeugd gesteld kon zijn verteld een verhaal uit de 13 e eeuw
Klachten over opgeschoten jongelui die spullen hadden vernield, hadden gevochten en gedobbeld.
Het is aller jammerlijks gesteld met de jeugd in Dordrecht buiten de schooltijd.
De ouders van deze jeugd zijn al herhaaldelijk vermaand om hun kinderen streng te corrigeren of anders wordt de schade op de ouders verhaald.
Zij vernielden in de stad andermans goed, beledigden burgers en haalden kattenkwaad uit.
Zij gingen bedelen op straat bij de feesten van Sint Maarten en Sint Nicolaas.
In de Grote kerk sneden zij de neuzen af van de beelden en gapte er eten weg.
Zij vielen meisjes lastig en spraken lelijke en onbetamelijk woorden tegen de meisjes.
Er werd veel gevochten en zij hebben veel gestoken en sneden elkaar met lange messen.
(het kan zo een verhaal van deze tijd zijn anno 2008, er is maar weinig veranderd).

JAARGETIJDEN
In het najaar werd er geslacht en gefeest (St Maarten) wat vlees verdeeld onder de armen en zieken van het dorp.
Het andere vlees ging in het zout of werd gerookt om zo een voorraad voor de winter te hebben.
De winters waren somber en donker, rond 21 december (kerst) werd de zonnewende gevierd de terugkeer naar het licht.
Dit was het begin van het Germaanse feest van de 12 dagen en met veel lawaai en blazen op de hoorn werden de duivels en boze geesten verjaagd. (onze huidige kerst en oud en nieuw).
Als het voer van de beesten opwas werd er toch nog naar het land gegaan om in de moerassen en mosgronden nog gras weg te eten. Een gevaarlijke tocht, want de wolven lagen in die tijd op de loer.
Met de lente (pasen) vuren sprongen de jongelui door de vuren en was het tijd om elkaar te leren kennen, zo ontstonden de toekomstige echtparen.
Op 1 mei werden de koeien en al het ander vee door het vuur gejaagd voor de reiniging en een 1 mei boom geplant voor een goede en vruchtbare oogst.

De heidense gebruiken en feesten bleven hardnekkig in gebruik en moesten worden aangepast. Paus Julius I (337-352) wist daar raad op. Zo werd de geboorte van Christus bepaald op de 25e december (voor het eerste gevierd op 25 december 354 te Rome), dat was begin van het heidense winterfeest op 21 december de zonnewende van de 12 nachten, drie koningen werd bepaald aan het einde van die 12 nachten.
Het grote heidense voorjaarsfeest met zijn vuren werd het paasfeest en het heidense vruchtbaarheids feesten werd Pinksteren.
Andere heidense gebruiken die aan werden gepakt waren:
Het aanbidden van heilige bossen en stenen.
Het geven van offers aan heilige bronnen.
Het zuiveren door het vuur.
Toverliederen zingen en spreuken zeggen.
Godenbeelden over het veld dragen voor een goede oogst.
Het dragen van amuletten.

STILZETTEN
Een van de hardnekkigste Germaans / heidense gebruiken was om bij te veel kinderen en tweelingen, pas geboren baby's geen eten te geven (stil zetten) te versmoren of te vondeling te leggen.
Men was bang voor de honger die te veel kinderen met zich mee bracht
(naar heidense begrippen begon een kind pas te leven als het kind voedsel had gekregen).
Ondanks het kerkelijk verbod bleef het in Friesland onder de christenen een gewoonte recht van de moeder om haar pasgeborenen te doden (onder bijzondere omstandigheden) Opgetekend in de Lex Frisionum uit het begin van de 10e eeuw.
Er bestaat hierover een opgetekend verhaal uit de 10e eeuw over het leven van de Friese zendeling Sint Liudger:
De grootmoeder van Sint Liudger kreeg het zoveelste kind, weer een meisje iets waarover de heidense schoonmoeder slecht te spreken was.
Deze gaf de pas geboren baby aan een slaaf met de opdracht om de baby te verdrinken in een ton.
De buurvrouw die het voorval zag, pakte gauw de baby af en smeerder honing op de lipjes want dan begon naar Germaanse begrippen een baby pas te leven als het voedsel had gekregen en mocht het niet meer gedood worden.
Deze buurvrouw noemde de baby Liafburg en voedde het met melk uit een doorboorde hoorn.
Deze baby werd de moeder van Sint Liudger.
Nog tot ver in de 19e eeuw werd dit gebruik toegepast op de Hollandse eilanden

nr09_papendr.jpg (192763 bytes) nr10_papendr.jpg (185750 bytes)

Bronvermelding Deel I en II
Oorkonde register stad Dordrecht en haar naaste omgeving tijdens het Grafelijk Huis van Holland 1006-1299 door J.L. van Dalen.
,,Alblasserdams Heden en Verleden,, door Ir. P. Boersma.
,,Sliedrecht ,, door Ir. W. Bos Jz.
,,De Ruige Biebosch,, door C.Baardman e.a.
,,De Lage Landen bij de Zee,, door Dr. Jan Romein.
,,Geschiedenis van het Nederlands Volk,, door Dr. P.J. Blok.
,,Franken in Nederland,, door Dr. D.P. Blok.
,,900 jaar Domesday Book,, van Willem de Veroveraar 1086-1986 in Engeland.
,,Yorvikinga Saga,, (Verhalen van Noormannen uit Yorvik/York) anno 1010.
,,Middeleeuwse Friese Vrijheid,, door Dr. K.de Vries.
,,58 Miljoen Nederlanders,, door Prof. Dr. A.F. Manning en Prof. Dr. M. de Vroede.
,,Westerheem,, juni 1985 (Houweningen onder de loep) door Cees v/d Esch archeoloog te Papendrecht.
,,Onze Streek Historie ,, Deel 1, Deel 3, Deel 4. (een bijdrage over de geschiedenis van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden)
,,Stad en Platteland in de Middeleeuwen,, door Prof. Dr. David Nicolas.
,,Lokale en Regionale Geschiedenis,, door Prof. D. W. Jappe Alberts.
,,De Middeleeuwen,, door Henri Pirenne.
,,Van Hunebed tot Hanzestad,, door J. de Rek.
,,25 Eeuwen Alblasserwaard,, door M.W. Schakel.

(C) Papendrecht 2008 / februari 2009 H.W.G. van Blokland-Visser.